BIECHTSTOEL & VERZOENING
Biechtstoelen en gebeeldhouwde beschotten in eikenhout, gemaakt door: FRANCISCUS ANDREAS DURLET (1816 – 1867)
Iedereen wijkt wel eens af van het christelijk ideaal en doet dingen die hij niet hoort te doen. In de biechtstoel kan je die “zonden” vertellen aan de priester-biechtvader die je vergeving (absolutie) geeft als blijkt dat je berouw oprecht is. Zo wordt je opnieuw “heel” en kun je je opnieuw verzoenen met God en je medemens. Wat je in de biechtstoel vertelt blijft strikt geheim: de priester mag er niets van voortvertellen. In zo’n biechtstoel kan de priester niet eens goed zien wie er voor hem zit. De anonimiteit van de biechteling wordt min of meer gegarandeerd door een tralieraam tussen priester en zondaar.
De biechtstoelen in deze kerk worden nog zelden gebruikt, alhoewel een persoonlijke biecht nog altijd mogelijk is, na afspraak met de parochiepriester. Toch blijft “verzoening” een belangrijke plaats innemen in de beleving van de parochiegemeenschap. Als voorbereiding op de grote feesten in de kerk (Kerstmis, Pasen,…) worden er verzoeningsdiensten gehouden, waarbij de priester elke aanwezige de handen oplegt, en zelf ook de handen krijgt opgelegd, als teken van genezing, vergeving en van verzoening met elkaar, en met God.
MARIABEELD – ONZE-LIEVE-VROUW van het KASTEEL
De hertog van Alva volgde, na de troebelen van 1566, als gouverneur der Nederlanden Margaretha van Parma op, en met zijn Spaanse troepenmacht herstelde hij de orde. Buiten de Kronenburgpoort, op het grondgebied van de Sint-Joris parochie, werd in zijn opdracht een versterkte burcht opgericht. In 1574 kwam rond de kerk van dit kasteel een nieuwe parochie tot stand. Boven de ingang prijkte een Mariabeeld dat alras de naam kreeg: Onze-Lieve-Vrouw van het Kasteel, en in 1588 werd hiervoor een broederschap opgericht. De devotie tot dit beeld zou veel langer stand houden dan de Spaanse troepenmacht…
In 1821 werd het beeld overgebracht naar de Sint-Jozefskerk, waar het een nieuwe verering kende. Toen deze kerk verlaten moest worden vond het beeld tijdelijk een onderkomen in de Terninckschool, en op 8 september 1853 werd het met luister overgebracht naar de Sint-Joriskerk.
PREEKSTOEL & VERKONDIGING
Preekstoel in eikenhout, gemaakt door: JOSEPH DUCAJOU (1823 – 1891)
De verkondiging van het geloof, van de blijde boodschap, is een centrale opdracht van de Kerk. Voor de komst van de microfoons en elektrische geluidsinstallaties was de preekstoel een centraal gegeven in het kerkgebouw. Hij staat inderdaad midden in de kerk, midden tussen de gelovige gemeenschap. Vroeger, toen de eucharistie in het latijn gevierd werd aan het hoofdaltaar ver weg van de gelovigen, kwam de priester voor zijn preek naar de preekstoel en draaiden de misgangers hun stoelen in de richting van de preekstoel.
Zoals de meeste preekstoelen heeft ook deze een soort van “dak”: een klankbord dat er voor zorgt dat de stem van de predikant naar beneden toe weerkaatst wordt. Dat gebruik van klankborden zie je ook nu nog in vele moderne concertzalen waar akoestische panelen het geluid moeten “richten”. Vanop de preekstoel werd de boodschap van het evangelie verkondigd en toegelicht. De predikant vraagt daarbij dat hij geïnspireerd wordt door de Heilige Geest: vandaar de witte duif (symbool van de Heilige Geest) die je ziet in het midden van het klankbord, net boven de plaats van de predikant.
Onze preekstoel heeft nog andere symbolen. Kijk eens naar de gebeeldhouwde vruchten op de zuilen van de trappen, dat zijn granaatappels. Granaatappels zijn van in de oudheid symbolen van vruchtbaarheid; ze zitten vol met kleine zaadjes. Daarom horen deze vruchten ook thuis op een preekstoel: “door de prediking moet het geloof verspreid worden”. De preekstoel wordt niet meer gebruikt. De prediking gebeurt nu aan de “ambo”, een lezenaar die links van het vooruitgeschoven hoofdaltaar staat. Ambo en preekstoel blijven staan voor de “verkondiging” van het woord Gods.
RELIEKSCHRIJN van SINT-ROCHUS
Gemaakt door: EGIDE JOSEPH WATLE (1803-1879)
Sint-Rochus, beschermheilige tegen besmettelijke ziekten, werd van ouds in de Sint-Joriskerk vereerd. Reeds in 1384 was een altaar aan hem toegewijd, en zijn feestdag werd elk jaar gevierd.
In 1859, bij het ontstaan van de vreselijke cholera-epidemie, werd een genootschap opgericht, welke een jaar later werd verheven tot broederschap. Ter gelegenheid van de milde schenking van het prachtige reliekschrijn werden er aan de reliek van Sint-Rochus nog 39 pestheiligen toegevoegd. Het altaar, waarvan hierboven sprake, is samen met de oude Sint-Joriskerk verloren gegaan.
SCHILDERIJEN
- Laat de kinderen tot mij komen, Frans Francken de oude (1544 – 1616)
- De werken van Barmhartigheid, Frans Francken de oude (1544 – 1616)
- Tenhemelopneming van Maria, Petrus Thijs (1624 – 1677)
- Dood van Maria, Theodoor Van Thulden (1606- 1669)
- Bewening van Christus, Edward Dujardin (1817 – 1889)
- De Kruisdraging, Antoine Sallaert (1590 – 1658)
- Gedaanteverandering op de berg Thabor, Michiel Coxie (1499 – 1592)
- Jezus draagt zijn kruis, Frans Vinck (1827 – 1903)
- O.L.Vrouw verschijnt aan St. Bernardus, Carlo Maratti (1625 – 1713)
SINT-JORIS
BEELD VAN SINT-JORIS
17de eeuws processiebeeld, dat in de loop der jaren aankleding ontving. (Maker onbekend)
De legende van Sint-Joris, welke in Libië een draak doodde die een stad terroriseerde, is niet ouder dan de elfde eeuw. Maar historische studies wijzen erop dat de cultus teruggaat tot de derde eeuw.
Was Sint-Joris een Romeins soldaat? Leefde hij ten tijde van keizer Diocletianus? Is hij afkomstig van de Romeinse provincie Capadocië? Stierf hij als martelaar in Lydda (Palestina)? Dat alles kan niet door
de schaarse bronnen bevestigd worden, maar in elk geval werd zijn graf in Lydda reeds in de zesde eeuw vereerd, en was zijn eredienst toen al verspreid in het oosten.
Eeuwen later brachten de kruisvaarders de cultus van Sint-Joris naar het westen. Hij werd patroon van de strijders, militaire organisaties, ridderorden en schuttersgilden. Ook steden, streken en landen verkozen Sint-Joris als beschermheer. Het meest was zijn cultus verspreid in Engeland, waar de ridderorde van de Kouseband in 1348 onder zijn gezag werd gesteld.