Dienstbaarheid
De eerste lezing en de evangelielezing behandelen het thema van het lijden van de rechtvaardige en de reactie van de mensen daarop. Het boek “Wijsheid” is een van de deuterocanonieke boeken van de Bijbel (dat wil zeggen dat de protestanten dit boek niet lezen). Het boek is geschreven tussen 200 v.Chr. en 30 v.Chr., waarschijnlijk in Alexandrië (Egypte). Hoewel het boek de naam van Salomo draagt, is het niet door hem geschreven, want die leefde zo’n 10 eeuwen eerder. Het boek behandelt thema’s zoals rechtvaardigheid, onsterfelijkheid, en de rol van wijsheid in het leven van de mens. Het boek is verdeeld in drie hoofdsecties: een oproep tot rechtvaardigheid, een beschrijving van de goddelozen (de Egyptenaren waren de grote vijanden van weleer, ten tijde van de Exodus) en hun lot, en een lofzang op de wijsheid.
Wijsheid 2, 12.17-20 beschrijft hoe de goddelozen de rechtvaardige willen vervolgen en testen, omdat zijn gedrag en woorden hen irriteren en uitdagen. Ze willen zien of God hem zal redden, en ze onderwerpen hem aan geweld en marteling om zijn oprechtheid te testen.
De evangelielezing bevat de tweede aankondiging van Jezus’ lijden en dood. Jezus vertelt zijn discipelen dat hij zal worden overgeleverd en gedood, maar na drie dagen zal opstaan. De discipelen begrijpen dit niet en zijn bang om vragen te stellen. Vervolgens onderwijst Jezus hen over nederigheid door een kind in hun midden te plaatsen en te zeggen dat wie een kind ontvangt in zijn naam, hem ontvangt. Beide lezingen beklemtonen het onbegrip en de vijandigheid tegenover de rechtvaardige (in Wijsheid) en Jezus (in Marcus). De lezingen passen natuurlijk mooi bij elkaar, want Jezus is de Rechtvaardige. Ze tonen ook de paradox van lijden en verlossing: de rechtvaardige en Jezus worden vervolgd en lijden, maar dit lijden heeft een diepere betekenis en leidt uiteindelijk tot verlossing.
In Marcus 9, 30-37 gebruikt Jezus een kind als een krachtig symbool om een belangrijke les over nederigheid en dienstbaarheid te onderwijzen. Toen de discipelen discussieerden over wie de grootste was, nam Jezus een kind en plaatste het in hun midden. De discipelen moeten zo’n kind opnemen, omarmen, verzorgen. In de tijd van Jezus werden kinderen gezien als onbelangrijk en zonder status. Door een kind in hun midden te plaatsen, benadrukt Jezus dat ware grootheid niet ligt in macht of status, maar in nederigheid en onschuld.
Kinderen zijn volledig afhankelijk van anderen voor hun zorg en bescherming. Jezus moedigt zijn volgelingen aan om dezelfde afhankelijkheid en vertrouwen in God te hebben. Door te zeggen dat wie een kind ontvangt, Hem ontvangt, leert Jezus dat dienstbaarheid aan de kleinsten en meest kwetsbaren gelijk staat aan dienstbaarheid aan Hemzelf en aan God.
Deze passage roept op tot een houding van nederigheid, zorg en dienstbaarheid, waarbij de kleinsten en meest kwetsbaren in de samenleving worden geëerd en beschermd. Het evangelie weerklinkt heftiger dan ooit: de welvaartstaat kent misschien sociale correcties, maar de kloof tussen rijk en arm wordt weer groter.
(B.N.)