Koinonia
In de eerste lezing lezen we over de vroege christelijke gemeenschap. Ze deelden alles, hadden alles gemeenschappelijk en beschouwden hun bezittingen niet als persoonlijk eigendom. Niemand leed gebrek, want wie land of huizen bezat, verkocht deze en bracht de opbrengst naar de apostelen. Het geld werd vervolgens verdeeld onder de gelovigen. Men noemt dit wel eens het liefdescommunisme, lang vóór “La propriété, c’est le vol!” van Pierre-Joseph Proudhon (1840).
In de evangelielezing wordt het verhaal verteld van Jezus’ verschijning aan zijn discipelen na zijn opstanding. Op de avond van de eerste dag van de week verscheen Jezus aan hen, ondanks dat de deuren op slot waren. Hij toonde zijn wonden en gaf hen de Heilige Geest. T(h)omas, die er niet bij was, geloofde pas toen hij Jezus’ wonden zelf kon zien en aanraken.
Het verband tussen deze 2 lezingen ligt in het thema van sterk geloof en gemeenschap. In Handelingen zien we een gemeenschap die alles deelde en elkaar ondersteunde, terwijl in Johannes de nadruk ligt op het geloof in Jezus’ opstanding, zelfs als men het niet direct ziet. Beide teksten benadrukken de kracht van geloof en gemeenschap in het christelijke leven: het hangt allemaal samen.
Koinonia wordt meestal vertaald als “gemeenschap” en verwijst naar de verbondenheid binnen de christelijke kerk. In het christendom duidt koinonia op de geïdealiseerde staat van gemeenschap en eenheid die binnen de christelijke kerk, het Lichaam van Christus, zou moeten bestaan. Het woord “communie”, afgeleid van het Latijnse “communio” (wat “gemeenschappelijk delen” betekent), heeft een vergelijkbare betekenis.
De term “Heilige Communie” verwijst normaal gesproken naar het christelijke ritueel dat ook wel de Eucharistie wordt genoemd. Kortom, koinonia benadrukt het belang van gemeenschap, delen en intimiteit binnen het christelijke geloof en de relatie tussen gelovigen.
(B.N.)