Van Babylon naar Betanië

Van Babylon naar Betanië

Vandaag horen we dat Johannes de Doper zelf de profeet Jesaja citeert: <<Ik ben, zoals de profeet Jesaja het uitdrukt, de stem van iemand die roept in de woestijn: ‘Maakt de weg recht voor de Heer!’>>.

Bij Jesaja klinkt het toch net iets anders: <<Hoort, iemand roept: `Bereidt Jahwe een weg in de woestijn, in het dorre land een rechte baan voor onze God’.>>

Bij Jesaja, in het Oude Testament, heeft deze passage betrekking op de troostende boodschap van God aan het volk Israël, dat op dat moment in ballingschap in Babylon verkeert. Het is een profetische aankondiging van Gods komst om Zijn volk te bevrijden en te herstellen. Dit vers (Js 40, 3) is het begin van een passage die spreekt over de voorbereiding van de weg voor de Heer, en het roept op tot troost voor het volk Israël. Het suggereert dat God een weg zal banen door de woestijn om Zijn volk naar huis te leiden en hen te bevrijden uit de ballingschap. De Babylonische ballingschap verwijst naar een periode in de geschiedenis van het oude Israël waarin een aanzienlijk deel van de Joodse bevolking uit hun thuisland, met name Jeruzalem en het koninkrijk Juda, werd gedeporteerd en in ballingschap gevoerd naar het oude Babylonische rijk (het oude Mesopotamië dat een groot deel van het huidige Irak en delen van omliggende landen omvatte). Deze ballingschap vond plaats als gevolg van de verovering van Jeruzalem en Juda door koning Nebukadnezar II van Babylonië.

De Babylonische ballingschap begon met de belegering van Jeruzalem in 587 v.Chr. en eindigde met de verovering en vernietiging van de stad in 586 v.Chr. Tijdens en na deze gebeurtenissen werden veel Joden gedeporteerd naar Babylonië, waar ze gedwongen waren te leven als ballingen. De ballingschap duurde ongeveer 70 jaar en eindigde in 538 v.Chr. toen koning Cyrus II van Perzië (ook bekend als Cyrus de Grote) Babylonië veroverde en de Joden toestemming gaf om terug te keren naar hun thuisland en de tempel in Jeruzalem te herbouwen. De Babylonische ballingschap heeft een diepgaande invloed gehad op de Joodse geschiedenis en religie. Tijdens hun ballingschap behielden de Joden hun geloof en cultuur en ontwikkelden ze een sterke religieuze identiteit.

Ruim 6 eeuwen later trad Johannes de Doper op in de regio Judea, die zich in het zuiden van het huidige Israël bevond. Zijn prediking en dooppraktijk vonden plaats in de buurt van de rivier de Jordaan, specifiek bij een locatie waar de rivier enkele doopplaatsen bood: “te Betanië, aan de overkant van de Jordaan”. Johannes de Doper predikte een boodschap van bekering en doopte mensen als teken van hun berouw en hun verlangen om hun zonden weg te wassen. Zijn bediening was gericht op het voorbereiden van de mensen op de komst van de Messias, Jezus Christus. Het Nieuwe Testament vermeldt dat velen naar Johannes toekwamen om zijn boodschap te horen en zich te laten dopen, en dat hij ook Jezus doopte.

Kortom, er zitten 6 eeuwen tussen de 2 besproken verzen en enkele verschillen vallen op: Jahwe wordt Jezus; Jahwe die Zijn ‘uitverkoren’ volk weer door de woestijn loodst (zoals in het overbekende Exodus-verhaal) wordt een voorloper van de Messias die zelf in de woestijn predikt.

“Roepen in de woestijn” is een spreekwoord of uitdrukking geworden en betekent zoveel als “niet gehoord worden”.

Zou Johannes de Doper dit beseft hebben? Volgens de heilige Augustinus (354-430) was hij alleszins “heel erg nederig” en is hij in zekere zin “de profetie zelf”.

(B.N.)