Het voorteken

Het voorteken

Als men het bovennatuurlijke wil aanschouwen, kost dat moeite: men moet eerst “een hoge berg” beklimmen. En als men dan een glimp krijgt van het bovennatuurlijke, kan het schrik inboezemen (“een hevige vrees”). Maar de uiteindelijke bedoeling is terugkeren van de bergtop naar het ‘vlakke leven’ als een ander mens. We zouden die goddelijkheid moeten uitstralen (cf. de nimbus van de heiligen). Mozes had zo’n glans op z’n gezicht (zie Ex 34, 29-30). Mozes zelf was zich er niet van bewust dat hij veranderd was.

“Gelovig zijn is zich door God bemind te weten, persoonlijk en eindeloos” (Dr. J. Bots SJ). Het geloof zou ons moeten wapenen tegen de drama’s van het alledaagse leven (let wel: deze drama’s worden – helaas – niet weggenomen door God; integendeel, vaak merken de schrijvers van de Bijbel op dat ongelovigen het beter hebben).

De goddelijke openbaring of de religieuze ervaring is altijd kortstondig en dan wordt Hij weer totaal onzichtbaar. Het komt er dus op aan ons vast te klampen aan die ene religieuze ervaring of aan getuigenissen over zo’n religieuze ervaring. Na de gedaanteverandering moeten de leerlingen het weer stellen met de aardse Jezus. Hij alleen.

Een paar duizend jaar later rest er ons weinig anders dan luisteren naar de Blijde Boodschap. Mozes, als vertegenwoordiger van de Wet (Thora), en Elia, als vertegenwoordiger van de profeten van het Oude Verbond, bevestigen dat Jezus dé Joodse Messias is. Gods stem had de Wet bekrachtigd (Ex 19, 9); in deze evangelielezing bekrachtigt God de Blijde Boodschap van Zijn Zoon. Mozes had de komst van een andere Joodse profeet voorspeld (Dt 18, 18 – een vers dat de moslims ook ‘claimen’, maar Mohammed kan bezwaarlijk een Jood genoemd worden); Elia moest terugkomen vooraleer de Messias zou komen (Mal 4, 5). Jezus zou verklaren dat Johannes de Doper de voorbereidende rol van Elia zou overnemen…

(B.N.)