Van formeel naar moreel
Het verband tussen de eerste lezing en de evangelielezing ligt in het gebod van de liefde voor God en de naaste. In Deuteronomium 6, 2-6 wordt het volk Israël opgeroepen om God lief te hebben met heel hun hart, ziel en kracht. Dit gebod, bekend als het Shema, is een centrale belijdenis in het Jodendom en benadrukt de volledige toewijding aan God. In Marcus 12, 28b-34 vraagt een schriftgeleerde Jezus wat het belangrijkste gebod is. Jezus antwoordt door het Shema te citeren uit Deuteronomium 6, 4-5 en voegt eraan toe dat het tweede gebod is om je naaste lief te hebben als jezelf, wat afkomstig is uit Leviticus 19, 18. Hiermee benadrukt Jezus dat de liefde voor God en de liefde voor de naaste de kern vormen van de wet en de profeten. Deze passages tonen aan dat de liefde voor God en de naaste onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en de basis vormen voor een rechtvaardig en godvruchtig leven.
Jezus’ antwoord in Marcus 12, 28b-34 past perfect binnen zijn leer, die de nadruk legt op de liefde voor God en de naaste als de kern van een rechtvaardig leven. Dit antwoord weerspiegelt Jezus’ centrale boodschap dat ware gehoorzaamheid aan God niet alleen bestaat uit rituele naleving, maar vooral uit liefdevolle relaties met God en anderen. Door deze twee geboden te combineren, benadrukt Jezus dat de liefde voor God en de liefde voor de naaste onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en de basis vormen voor alle andere geboden. Deze nadruk op liefde en mededogen is consistent met andere delen van Jezus’ leer, zoals de Bergrede (Matteüs 5-7) en de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Lucas 10, 25-37), waar Hij oproept tot een leven van liefde, vergeving en dienstbaarheid.
Kortom, dankzij Jezus zijn we geëvolueerd van een zeer formele, ingewikkelde godsdienst (met 613 regels) naar een hoogstaande morele godsdienst die kan samengevat worden in één dubbelgebod van de liefde, namelijk voor God en medemens.
(B.N.)