Groeikracht

Groeikracht

In beide lezingen wordt iets heel klein (“een twijgje”, “een mosterdzaadje”) iets heel groot (“een prachtige ceder”, een grote plant), met “grote takken”, waaronder allerlei vogels zich in de schaduw kunnen nestelen. De cederboom wordt niet expliciet genoemd als symbool voor Christus, maar de associatie met genezing en zuivering kan worden gezien als een verwijzing naar Jezus als levensboom.

In de vroege Middeleeuwen werd de connectie tussen Jezus en de levensboom al gemaakt. Zowel de levensboom als het kruis werden met elkaar verbonden. Hieronymus (rond 390) sprak al over de gelovigen als bomen en Jezus als levensboom. Justinus de Martelaar (rond 160) schetste de levensboom als voorafbeelding van het kruis.

De heilige Johannes Chrysostomus gaat nog verder in het leggen van verbanden: het Rijk Gods is Christus Zelf. Jezus vergelijkt het Rijk Gods met een mosterdzaadje: dus is Jezus ook dat als dat mosterdzaadje. In zijn menswording en zeker aan het Kruis leek heel “zijn leer” (Mc 4, 33) nietig en met uitsterven bedreigd. In de loop der tijden werd het mosterdzaadje de grootste wereldgodsdienst (tot op heden eigenlijk met bijna 2,4 miljard christenen).

In de eerste lezing beschrijft de profeet Ezechiël een beeld van herstel en groei. Hij vergelijkt het volk Israël met een cederboom die uit een klein takje (een twijg) groeit. De cederboom symboliseert kracht, stabiliteit en groei. God zal het volk herstellen en tot bloei brengen, zelfs als het klein en zwak lijkt. Dit beeld van de cederboom wordt later in het Nieuwe Testament opnieuw gebruikt.

Jezus vertelt twee parabels over zaaien en groeien. De eerste parabel gaat over een man die zaad op zijn land zaait en het daarna laat groeien zonder te weten hoe het precies gebeurt. De tweede parabel vergelijkt het koninkrijk van God met een mosterdzaadje dat klein begint maar uitgroeit tot een grote boom waarin vogels kunnen schuilen. Beide parabels benadrukken dat Gods rijk niet altijd op spectaculaire wijze verschijnt, maar geleidelijk en soms onopgemerkt groeit. Beide passages spreken over groei, verwachting en vertrouwen. Ze nodigen ons uit om geduldig te zijn en te vertrouwen op Gods werk, zelfs als we niet altijd direct resultaat zien.

Net zoals de cederboom langzaam groeit en het mosterdzaadje zich ontwikkelt tot een grote boom, zo werkt Gods koninkrijk in stilte en op zijn eigen tijd.

De kritische lezer zal misschien de bedenking maken dat het Rijk Gods in onze streken niet meer groeit, noch bloeit; het lijkt eerder te verschrompelen. De meeste prognoses voorspellen dat de Islam het christendom zal ‘voorbijsteken’ binnen enkele decennia… De grote vraag is of wij, als christenen, daar nog iets aan kunnen doen: mag de huidige christen rustig op zijn twee oren slapen, terwijl het Rijk Gods kiemt of moet het christelijk geloof uitsterven zoals Lc 18, 8 lijkt te insinueren? De vraag luidt “zal de Mensenzoon bij zijn komst het geloof op aarde vinden”? Het impliciete antwoord lijkt mij: neen.

(B.N.)