Voor alle medemensen
Samen met de “Verloren zoon” is de parabel van “De barmhartige Samaritaan” de bekendste en de mooiste parabel van heel de Bijbel. Een parabel is een vergelijking tussen het dagelijkse leven en een religieus idee. Het is een soort verhaaltje met een dubbele bodem. In dit artikel willen we het evenwicht zoeken tussen een realistische interpretatie en een allegorische interpretatie (de kerkvaders zijn daar heel ver in gegaan en wie zijn wij om hen tegen te spreken?).
De wetgeleerde, de priester, de leviet en meer dan waarschijnlijk het slachtoffer zijn Joodse mensen. Dankzij de evangelist Johannes (Joh 4, 9-10) weten we hoe slecht het contact tussen Joden en Samaritanen was.
<<De Samaritaanse zei tot Hem: “Hoe kunt Gij als Jood nu te drinken vragen aan mij, een Samaritaanse?” Joden onderhouden namelijk geen betrekkingen met de Samaritanen.>>
We lezen meteen dat de “wetgeleerde” slechte bedoelingen had met zijn strikvragen: hij wou Jezus “op de proef stellen”. De vraag naar de weg naar de hemel was wellicht oprecht. Jezus verwijst de wetgeleerde naar de beleving en naleving van de Thora. Het is merkwaardig dat de wetgeleerde het dubbelgebod van de liefde zoals Jezus dat had gedistilleerd uit Dt 6, 5 en Lev 19,18 in Mc 12, 28-34 & Mt 22, 34-40 kent. Net zoals Socrates keurt Jezus het antwoord goed. Dan komt die op het eerste zicht onschuldige bijvraag: “En wie is dan mijn naaste?” (in het Latijn: ‘proximus’). Het is de bijvraag die Jezus aanspoort om een parabel te vertellen: “Er was eens…”.
Het slachtoffer was op weg van Jeruzalem naar Jericho (de kerkvaders associëren Jericho met de maan, dat wil zeggen de dood). Het slachtoffer verwijdert zich van het huis van God in Jeruzalem. De “rovers” zijn volgens de kerkvaders de duivel en zijn trawanten die hem letterlijk en figuurlijk beroven van zijn onsterfelijkheid, maar het slachtoffer is niet helemaal dood, hij is “halfdood”, omdat hij godsdienstige kennis heeft en hoopt op verlossing. Het slachtoffer gelijkt tegelijkertijd op de zondige Adam en op de Lijdende Dienaar wanneer die halfdood, beroofd en mishandeld, gekruisigd wordt. De priester en de leviet vertegenwoordigen de Joodse godsdienst of iedere vorm van steriel geloof (zie Jak 2, 26: “zo is het geloof dood zonder de daad”). Misschien hadden de twee vooraanstaande Joodse mensen geen tijd, waren ze bang voor een hinderlaag of een valstrik; misschien waren ze bang om, op weg naar de Tempel, onrein te worden door contact met bloed of, erger, een dood lichaam. De onbekende Samaritaan, de vreemdeling, is de held van het verhaal, omdat hij, net zoals Jezus, bewogen wordt door medelijden. Net zoals de wetgeleerde blijven deze belangrijke Joodse mensen verstikt in hun theoretische vragen. De Samaritaan volgt alle stappen van iedere vorm van zorgverlening: medelijden krijgen, gaan kijken van dichtbij, E.H.B.O. (de kerkvaders zien in de “olie en wijn” 2 sacramenten waardoor God Zelf toetreedt naar de mens), ziekenvervoer, hospitalisatie (de kerkvaders zien in de “herberg” de Kerk), betaling (de 2 muntstukken zijn volgens de kerkvaders de liefde voor God en de liefde voor de medemens). Het rijdier (een ezel?) en de “terugkomst” zijn elementen die doen denken aan Jezus (blijde intrede in Jeruzalem, opstanding & wederkomst). De kerkvaders zien in de “waard” (de herbergier) Paulus. Dat is misschien heel ver gezocht, maar de moraal van het verhaal zit uiteraard in de wedervraag van Jezus aan het adres van de wetgeleerde: “Wie van deze drie lijkt u de naaste van de man die in handen van de rovers gevallen is?”. Met deze parabel draait Jezus op geniale wijze de rollen om: we moeten ons niet afvragen wie onze naaste is; we moeten ons afvragen of wij zelf een goede naaste zijn voor alle medemensen die ons eventueel nodig hebben. In het dubbelgebod van de liefde bepaalt de concrete, tastbare liefde voor de naaste medemens de eerder abstracte liefde voor de onzichtbare God.
De grote Peruaanse bevrijdingstheoloog Gustavo Gutiérrez heeft hier iets prachtig over gezegd: “Our neighbor is a person who is not close to us. It is not the person next to us. The neighbor is not the person that we find on our way, but that person that we approach to the extent we leave our own way, our own path, managing to approach others.”
Vrij vertaald: “Onze naaste is niet noodzakelijk onze buurman, integendeel. De naaste is zelfs niet iemand die we toevallig tegenkomen op onze levensweg. Nee, we moeten onze eigen comfortzone durven verlaten om actief op zoek te gaan naar de medemens in nood.”
Gustavo Gutiérrez merkt op dat de “Barmhartige Samaritaan” zelfs niet wist of het slachtoffer een goede of een slechte mens was: hij zag alleen een mens in nood.
De eerste lezing leert ons dat de geboden niet te zwaar zijn. Het nieuwe gebod dat Jezus ons meegeeft in deze parabel is ook niet moeilijk. Het komt erop neer dat wij niet zelf mogen bepalen wie onze naaste is, dat we niet alleen onze vrienden moeten helpen, maar wel degelijk iedere medemens in nood.
Bernard