Wonder boven wonder

Wonder boven wonder

Het Johannes-evangelie heeft niet alleen een theologisch heel belangrijke proloog, maar ook een epiloog (of nawoord). Wat wil de evangelist Johannes ons nog meegeven na de ontdekking van het lege graf door Maria Magdalena, na de verschijning aan dezelfde Maria Magdalena, na de eerste verschijning aan de apostelen zonder Tomas en na de tweede verschijning aan de apostelen, inclusief de zogezegd “ongelovige” Tomas? Had de evangelist niet afgesloten met het opzet van zijn evangelie, namelijk de toehoorder of de lezer overtuigen dat Jezus wel degelijk de Redder is?

De epiloog van het Johannes-evangelie, het hoofdstuk 21, wil ons meegeven dat Jezus nog eens verschenen is in de 40 dagen tot aan Zijn Hemelvaart, namelijk bij het meer van Tiberias, dat wil zeggen “extra muros”, ongeveer 123 kilometer verwijderd van Jeruzalem, helemaal terug naar het begin van het optreden van Jezus, daar waar Jezus over het water gelopen had en toen Hij de storm stilde. Blijkbaar zijn de 7 leerlingen (waaronder 5 apostelen) nog niet 100% gemotiveerd om mensen te gaan bekeren. Ja, ze durven al buiten komen, ze zijn misschien niet meer zo bang voor de Joodse leiders, maar ze zijn duidelijk geneigd om naar hun vorige leven terug te keren. Ze konden uiteraard niet meer optrekken met Jezus. Zaten ze in geldnood, nu ze niet meer onderhouden werden door de vrouwen die Jezus vergezelden (cf. Lc 8, 3)? Kortom, de 7 volgelingen gaan opnieuw vissen: geen mensen, echte vissen. “Maar ze vingen die nacht niets”. Zonder Jezus Christus kan men kennelijk noch mensen, noch vissen vangen.

En dan gebeurt er het ene wonder na het andere. Net zoals Jezus in hoofdstuk 20 tot tweemaal toe plotseling binnen stond, ondanks gesloten deuren, staat Hij nu plotseling op het strand. Net zoals in Joh 20, 14-15, toen Maria Magdalena dacht dat er een tuinman bij het lege graf stond, is Jezus onherkenbaar. Door de ochtendschemering? Door de afstand? De 7 volgelingen herkennen zelfs de stem of het taalgebruik van de Verrezen Heer niet! Jezus stelt een soort retorische vraag, want eigenlijk had Hij al vis en brood (ongetwijfeld op bovennatuurlijke manier verworven: een extra spijswonder). Een herhaling van de wonderbare visvangst brengt Johannes tot het inzicht dat de Heer Jezus aan het werk is vanop de oever. Net zoals bij het lege graf, is Johannes sneller van begrip dan Petrus, maar het is wederom Petrus die impulsief in actie treedt door snel de 100 meter zwemmend af te leggen. De vissersboot met het zware net erachter was te traag voor Petrus… Nog twee mirakels in één klap: 153 grote vissen en een net dat niet scheurt. De precisie van het getal 153 intrigeert de exegeten: 153 talen, rassen, stammen, volkeren, vissoorten? Of gewoon een grote hoeveelheid? Niemand weet het, maar niet onbelangrijk voor de aanhangers van de symbolische interpretatie: als God het wil, kunnen wij heel veel mensen “vissen” (lees: evangeliseren, bekeren) zonder dat ons netwerk scheurt.

Net zoals ten tijde van de verloochening is er hier weer sprake van een houtskoolvuur (nu als barbecue, niet als verwarming). Zou Petrus de setting herkend hebben? Vers 12b is in feite omhuld door mysterie: de 7 leerlingen weten nu dat de man die hen uitnodigt voor het ontbijt de Heer Zelf is en toch zouden zij nog willen vragen wie Hij is, maar ze durven het niet vragen. Jezus neemt alle twijfels weg door het brood te breken zoals weleer.

Na het eten begint de ‘ondervraging’ van Petrus, de man van de geloofsbelijdenis, de leider van de apostelen die Jezus had verloochend. Driemaal vraagt Jezus aan Petrus of hij Hem liefheeft. De eerste twee keren vraagt Jezus aan Petrus of hij veel universele, onbaatzuchtige, quasi goddelijke,  naastenliefde (agapè) voelt voor de Heer. Petrus heeft zijn lesje geleerd, hij weet dat hij slechts een normale mens is die niet kan liefhebben zoals Jezus dat kon. Petrus gebruikt consequent het woord “vriendschap” (philia). Petrus zegt eigenlijk dat hij Jezus’ vriend wil zijn (een beetje zoals wij iemand vriend maken op Facebook). De derde en laatste keer gebruikt Jezus dan ook maar de term voor “vriendschap” (philia). Net zoals God de Vader in Genesis 6, 5-7 en 8, 21, legt Jezus Zich neer bij de onvolmaaktheid van de mens, hoewel Hij in de Bergrede (Mt 5, 48) nog volmaaktheid had gevraagd. Ja, Petrus wordt opnieuw aangesteld én bekrachtigd als leider van de apostelen, ja zelfs als herder van alle christenen. De Katholieke Kerk ziet in Petrus terecht de eerste paus. Petrus zal inderdaad naar voren treden als leidersfiguur in het Boek Handelingen van de Apostelen, maar tegen het einde van de epiloog van het Johannes-evangelie, laat Petrus nogmaals zijn kleinmenselijke kant zien door jaloers te vragen naar het verdere leven van Johannes. In de laatste verzen van de epiloog doet Jezus enkele rake voorspellingen: Petrus zal de marteldood ondergaan en Johannes zou de laatste apostel in leven mogen worden (meer dan waarschijnlijk de enige apostel die een natuurlijke dood is gestorven op hoge leeftijd). Johannes zou het Boek Apocalyps mogen neerschrijven met visioenen over de Wederkomst van de Heer tegen het einde der tijden.

Kortom, deze epiloog werpt een steen in de toekomst en wijst er ons op dat we niet mogen bezig zijn met onderlinge rivaliteit (zoals Petrus versus Johannes), maar wel degelijk eensgezind moeten gefocust blijven op de Heer, want de hele planeet is te klein om dat mysterie in woorden te vatten.

Bernard