De zelfgave
De (zelf)opoffering van Jezus is genoegzaam bekend, maar mag niet beperkt blijven tot het ultieme Kruisoffer. In de eerste lezing en in de Evangelielezing is er ook sprake van weduwen die niets hebben en toch alles geven. Zoals altijd zijn de lezingen van het lectionarium geweldig goed uitgekozen. De weduwe was in Bijbelse tijden per definitie een berooid iemand. Het Oude Testament (bijvoorbeeld Dt 15, 7-11) roept op tot vrijgevigheid ten aanzien van de “behoeftige en arme landgenoot”; voor Jakobus (Jak 1, 27) is ware vroomheid “wezen en weduwen opzoeken in hun nood”. Vincentius a Paulo (17de eeuw) had het goed begrepen: “Ik geef je als klooster de straat, als cel de ziekenkamers”; “Je verliest er niets bij zusters, wanneer je het gebed of de Eucharistie moet verlaten om naar de armen te gaan, want je gaat naar God als je de armen gaat dienen”.
De arme weduwe op wie Elia beroep deed had al geen brood meer, alleen nog een beetje meel en olie, ze bereidde zich voor op een laatste maaltijd. Toch aarzelde zij niet om prioriteit te geven aan de man Gods en onrechtstreeks aan God Zelf.
In het Evangelie neemt Jezus de pronk- en praalzucht van de schriftgeleerden op de korrel: ze droegen hun lange gewaden (stole, toga) ook in het openbaar om zich te laten begroeten (net zoals in het leger, waar een soldaat als eerste een hogere in rang moet groeten); ze zaten op de bank tegenover de ark van het verbond en werden onvermijdelijk door iedereen gezien. Tenslotte baden de schriftgeleerden in het lang en in het breed “voor de schijn”. Naar goede gewoonte draait Jezus de rollen om: “ga, wanneer ge ergens genodigd wordt, op de minste plaats aanliggen” (Lc 14, 10).
Zonder het te beseffen overtreden de schriftgeleerden het dubbelgebod van de liefde dat Jezus had gedistilleerd uit het Oude Testament (Dt 6, 5 + Lv 19, 18): vermits de schriftgeleerden veel dingen “voor de schijn” doen, beminnen ze God niet met hart en ziel (en al zeker niet met hun verstand) en bovendien beminnen ze hun naaste (in casu de weduwe) niet als zichzelf, want ze slokken “de huizen der weduwen” op.
In het Evangelie zit Jezus te kijken naar wat mensen in de offerkist werpen: de rijke mensen gooien er schijnbaar veel geld in (in theorie een tiende van hun inkomen – zie Maleachi 3, 10), maar in verhouding tot hun overvloedige rijkdom, stelt het offer niets voor. De arme weduwe gooide “twee penningen, ter waarde van een cent” in de offerkist. De cent of quadrans was de kleinste munteenheid in het Romeinse muntstelsel en zou uit het muntstelsel verdwijnen rond 161 n. Chr. (een beetje te vergelijken met onze kopermuntjes van 1 en 2 cent). Op wiskundig en economisch vlak was haar offergave onbeduidend, ja zelfs waardeloos. En toch doet de Heer Jezus in vers 43 een zeer plechtige uitspraak: deze arme weduwe gooide heel haar leven(sonderhoud) (bios, “totum victum suum” – cf. Franse “victuailles”) in de offerkist. Net zoals de weduwe van 1 K 17, 10-16 vertrouwt deze weduwe volledig op God. Dit is het geloof dat bergen verzet (zie Mc 11, 20-26). In tegenstelling tot de schriftgeleerden houdt de arme weduwe zich wél aan het voornaamste gebod: zij bemint God met geheel haar hart, geheel haar ziel, geheel haar verstand en geheel haar kracht.
In hoofdstuk 13 van het Marcus-evangelie zullen we beter begrijpen dat de totale zelfgave, de totale onthechting van de aardse bezittingen, kadert in de aankondiging van de verwoesting van de Tempel en zelfs de ondergang van de wereld. Grote rampen gebeuren er wanneer “iemand de plaats van God inneemt” (Bijbel Dichtbij, 2017, pag. 1811).
Laten we tenslotte niet vergeten dat eucharistie dankzegging betekent en dat we telkens weer de zelfgave, de zelfopoffering, van de Heer vieren. Laten de gevleugelde woorden van Petrus (zie Hnd 3, 6) parafraseren en ter overweging meenemen: Jezus Christus is het enige wat we hebben en het enige dat we kunnen geven aan andersgelovige mensen.
Bernard