Jezus’ genie
Na verschillende conflictgesprekken (over belastingen aan de keizer, opstanding uit de dood,…) wordt er nu aan Jezus gevraagd welk het voornaamste gebod van de 613 mitzvot of van de 10 geboden is. Men maakte destijds een onderscheid tussen grote, minder grote en kleine geboden. De evangelist Matteüs, wiens evangelie eerst staat in het Nieuwe Testament omdat het goed aansluit op het Oude Testament, spreekt nog over één van de “geringste geboden” (Mt 5, 19).
Jezus antwoordt niet met een wedervraag, Hij geeft deze keer onmiddellijk een geniaal antwoord. Jezus combineert dé kern van de geloofsbelijdenis van het Jodendom (het Sjema Jisrael – voornamelijk Dt 6, 4-5) met het overbekende Lv 19, 18 (“Bemin uw naaste als uzelf”). Jezus reduceert de eerste 4 geboden (die betrekking hebben op God) en de laatste 6 geboden (die betrekking hebben op de medemens) tot één dubbelgebod, het dubbelgebod van de liefde tot God én de medemens, onlosmakelijk verbonden. Dit dubbelgebod van de liefde is op vele manieren geniaal te noemen…
Ten eerste is de liefde tot God moeilijk meetbaar, niet echt tastbaar, een beetje abstract. In Zijn strafrede tegen de Farizeeën wijst Jezus erop dat men die liefde tot God niet zichtbaar moet proberen te maken door schijnheiligheid of uiterlijk vertoon: “Alles wat zij doen, doen zij om bij de mensen op te vallen; zij maken immers hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot” (Mt 23, 5). De concrete naastenliefde tot de medemens is uiteraard veel tastbaarder…
Ten tweede voegt Jezus een niet onbelangrijk element toe aan de liefde tot God ten opzichte van de versie van Dt 6, 5 (“Gij moet Jahwe uw God beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel en met al uw krachten”): “Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht” (Mc 12, 30). In het Grieks staat er eerst (in vers 30) dianoia (eerder een goed nadenken dan een snel begrijpen) en daarna (vers 33) sunesis (een soort begrip van de samenloop van alle dingen). De tong (in de zin van ‘het taalgebruik’) is een scherp zwaard dat veel kapot kan maken. De apostel Jakobus legt uit dat we onze tong absoluut moeten beteugelen (zie Jak 1, 26 & heel Jak 3, met name “De macht van de tong”): “dat bandeloos euvel vol dodelijk venijn” (sic! – Jak 3, 8b). Het is trouwens de eerste correctie of verfijning ten opzichte van de Wet van Mozes die Jezus doorvoert in de Bergrede (Mt 5, 22): iemand uitschelden voor “leeghoofd” of “domkop” is (bijna) gelijk aan geestelijk doden.
Ten derde lijkt het erop dat Jezus Zich distantieert van formaliteiten. Op het eerste gezicht lijkt de Joodse schriftgeleerde Jezus’ dubbelgebod te beamen, maar toch acht hij het nodig de uniciteit van God te benadrukken en de “ brand- en slachtoffers” te vermelden. De profeet Hosea wist ook al dat “vroomheid” en “erkenning van God” belangrijker waren dan “offergaven” en “brandoffers”, wat niet wil zeggen dat deze “offergaven” en “brandoffers” moesten afgeschaft worden. Met heel veel “recul” weten wij natuurlijk dat Jezus Zichzelf zag als de ultieme offergave, de ultieme zelfgave. De Joodse schriftgeleerde besefte nog niet dat de offerdienst van het Jodendom 40 jaar later zou ophouden met de vernietiging van de Tempel AD 70. Jezus besluit dat de Joodse schriftgeleerde “niet ver af [staat] van het Koninkrijk Gods”, maar “niet ver af” betekent toch wel “nog niet binnen” (voor zover we dat Koninkrijk Gods kunnen betreden). De Joodse schriftgeleerde beseft nog niet dat de ware aanbidding niet meer plaatsgebonden zal zijn, maar overal “in geest en waarheid” zal plaatsvinden (zie Joh 4, 21.24).
Het Jezus’ dubbelgebod van de liefde is universeel en tijdloos. Genialiteit is altijd universeel en tijdloos…
Bernard